Suzan Folkerts, conservator van de Athenaeumbibliotheek Deventer, vertelt hoe zij van gebruiker een beheerder werd van bijzondere collecties.
Vijftien jaar lang heb ik als student, promovendus en postdoconderzoeker langs bibliotheken in Europa gereisd om daar middeleeuwse handschriften en oude drukken te onderzoeken. En nu, sinds 1 september 2017, zit ik ineens achter de schermen van een van de bibliotheken die ik heb bezocht, namelijk de eeuwenoude Athenaeumbibliotheek in Deventer. Hier ben ik helemaal in mijn element: de afwisseling tussen het dwalen door de depots om boeken te selecteren voor een conserveringsproject, het geven van rondleidingen, het bedenken van een digitaliseringsplan voor de bijzondere collecties en het schrijven van teksten voor tentoonstellingen is prachtig. De drijfveer voor mijn werk in de ‘backoffice’ is dezelfde als die voor de onderzoeker die ik was op de studiezaal: het contact met de mensen die eeuwen geleden de boeken die ik in mijn handen houd schreven en lazen. Het gevoel dat je meekijkt over de schouder van een lezer die zijn of haar commentaar neerpent in de marge, of een belangrijke datum in zijn of haar leven achterin een boek schrijft, maakt dat je je in kunt leven in zijn of haar wereld.
Dat ik als historicus en mediëvist in de boekgeschiedenis belandde, komt door het onderwerp van mijn afstudeerscriptie en later mijn proefschrift. Voor de studie Mediaevistiek aan de RUG schreef ik een scriptie over hoe de heilige Christina de Wonderbare van Sint-Truiden werd gepresenteerd in haar levensbeschrijving. Als student kon ik naar de KB in Brussel om een paar handschriften met die vita te bestuderen en toen bleek dat de tekst per handschrift verschilde. Dat wekte mijn belangstelling voor de materiële overlevering en het (her)gebruik van teksten door lezers en kopiisten. Niet toevallig was dat in de jaren van de material turn en material philology. Het hielp mij om Christina de Wonderbare uit de hoek van de gendergeschiedenis te trekken, waar zij door voornamelijk Amerikaanse historici werd gekaapt als een boegbeeld van een excentrieke vrije vrome vrouw en model voor andere vrouwen. De handschriften lieten daarentegen zien dat juist mannelijke geestelijken haar vita lazen als ultiem voorbeeld van de imitatio Christi waaraan zij zich spiegelden.
Niet alleen het gegeven dat je met het fysieke boek in de hand kunt doordringen tot de mensen in het verleden, ook het ambachtelijke aspect van boekgeschiedenis sprak mij aan. De colleges van Jos Hermans, waarbij tientallen handschriften en boeken uit de kluis van de UB werden gehaald, waren een tegenhanger van de theoretische hoorcolleges van Frank Ankersmit. Het maken van een nauwkeurige handschriftbeschrijving als afsluitend werkstuk, waarbij je hetzelfde perkament door je handen liet gaan als de vijftiende-eeuwse kopiist, heeft mij meer gebracht dan een tentamen geschiedfilosofie waarin de historische sensatie een abstract begrip bleef.
Comments (1)
Comments are closed.