Studentbestuurslid Annette Knol vertelt over waar ze de laatste tijd aan heeft gewerkt.
Vanaf het moment dat ik kon lezen, voltrok zich elke vakantie een klein drama: er mocht maar één shopper met boeken mee in de auto. Het was een drama zonder eind. Wat ga ik lezen, wat moet ik lezen, wat lees ik niet? Achteraf bezien is het daarom niet verrassend dat ik mij, na een bachelor Kunstgeschiedenis, inschreef voor de master Boekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Ik wilde meer leren over boeken en hun geschiedenis. In het bijzonder wilde ik mij verdiepen in de relaties en uitwisselingen tussen tekst en beeld, tussen tekst en boekillustratie.
In het kader van de master liep ik afgelopen zomer stage op een droomlocatie, namelijk bij het Literatuur- en Kinderboekenmuseum in Den Haag. Daar werd ik omringd door de geschiedenis van talloze boeken, door archiefdozen vol correspondentie, manuscripten én de originele tekeningen van illustratoren. Ik stortte mij er op het archief van Jenny Dalenoord (1918-2013), die illustreerde voor grootheden als Miep Diekmann en An Rutgers van der Loeff. In haar illustraties bracht ze in rake lijnen met zwart krijt personages tot leven. Maar ik kwam niet alleen tekeningen tegen: in het depot stuitte ik op een lichtbak die Dalenoord eigenhandig in elkaar zette. Het is een amateuristisch ding, maar het werkt. Ze spijkerde een aantal latjes aan elkaar en bekleedde de constructie met aluminiumfolie, waardoor het licht wordt weerkaatst. Het snoer aan het peertje heeft de tand des tijds nauwelijks doorstaan: een groezelige pleister houdt de bedrading nog net bij elkaar.
Tijdens het bestuderen van het archief was me al opgevallen dat Dalenoord vanaf de jaren zestig meer in kleur begon te werken. Toen ze in de jaren vijftig haar eerste opdrachten kreeg, waren de meeste illustraties in zwart-wit, dat was goedkoper. In de jaren zestig ging er meer geld naar de productie van boeken, en daarmee naar het drukken in kleur. Bij het werken in kleur kwam haar lichtbak goed van pas. In 1963 illustreerde ze Nildo en de Maan, geschreven door Diekmann en uitgegeven door J.B. Wolters. In een tekening veegt de kleine Nildo zijn zwarte magische bezem over een paarse achtergrond, zijn lichaam is ingekleurd met witte dekverf. Het Curaçaose decor voorzag Dalenoord van zwarte, bruine en oranje accenten. Ik stel mij zo voor dat ze haar opzet onder de glasplaat plaatste en het lampje aanknipte. Op transparante, plastic vellen trok ze gedeeltes van de tekening over met zwarte verf. Ditmaal waren drie vellen voldoende: een voor het paarse deel, een voor het zwarte en een voor het oranje. De witte vlakken hoefde ze niet over te zetten: de uitsparingen in de illustraties zouden vanzelf de kleur van het witte papier krijgen.
Op de plastic vellen schreef Dalenoord instructies voor de drukker, zodat hij wist welke kleur hij voor welke laag moest gebruiken. Tegenwoordig wordt het meeste drukwerk in full colour gedrukt. Door cyaan, magenta, geel en zwart (het CMYK-kleursysteem) te vermengen, kan iedere denkbare kleur worden geprint. Destijds werkte de drukker met afzonderlijke drukplaten. Een extra kleur betekende een extra drukplaat. Door de verschillende kleurlagen exact over elkaar te drukken, ontstond er een meerkleurige print. Als je Dalenoords originelen over elkaar schuift, wordt de gelaagdheid die ze voor ogen had zichtbaar. Toen ik met mijn vingertoppen over de bladzijdes van het uiteindelijke boek streek, kon ik de kleurlagen zelfs voelen.
Tijdens het werken met het archief deed ik kleine ontdekkingen als deze, die mij nog enthousiaster hebben gemaakt voor de boekwetenschap. Ik ben benieuwd welke ontdekkingen er nog meer op mij liggen te wachten.
Meer weten over het werk van Jenny Dalenoord?
Bezoek dan het Literatuurmuseum, dat het archief van Jenny Dalenoord herbergt (Signatuur: D 01392 [NG]).
Zie ook:
Bodt, Saskia de (red.). De Verbeelders. Nederlandse boekillustratie in de twintigste eeuw. Nijmegen: Uitgeverij Van Tilt, 2014, pp. 203-206.
Versteeg, Ina. Jenny Dalenoord. Voorburg: Stichting Haagse Beeldende Kunst en Kunstnijverheid, 2004.