Adriaan van der Weel is emeritus bijzonder hoogleraar Geschiedenis van het boek in de moderne periode aan de Universiteit Leiden. Op 17 februari 2022 verscheen het boek ‘De lezende mens: de betekenis van het boek voor ons bestaan’ dat hij met Ruud Hisgen heeft geschreven over de onderliggende betekenis van het lezen voor ons welzijn en onze democratische maatschappij. Hij vertelt ons hier hoe hij met boekgeschiedenis in aanraking kwam.
In 2005, drie jaar voor zijn zelfverkozen dood, hield de Amerikaanse schrijver en essayist David Foster Wallace een inspirerende toespraak voor studenten tijdens de afstudeerceremonie aan het Kenyon College in Ohio. Uit deze ‘commencement speech’ komt dit beroemd geworden citaat:
There are these two young fish swimming along and they happen to meet an older fish swimming the other way, who nods at them and says, ‘Morning, boys. How’s the water?’ And the two young fish swim on for a bit, and then eventually one of them looks over at the other and goes, ‘What the hell is water?’
Het punt van deze korte parabel, legt Wallace uit, is niet dat wijsheid pas met de jaren komt. Het punt is dat juist de meest voor de hand liggende en belangrijke zaken vaak het minst zichtbaar en benoembaar zijn, en daardoor vaak nauwelijks bespreekbaar. Diezelfde paradox geldt zeker ook voor de mate waarin onze huidige samenleving het product is van boeken en lezen.
Ook de omgeving waarin ik zelf opgroeide was niet anders dan ‘boekig’ te noemen. Boeken, bibliotheken, kranten, schrijfmachines en (door mijn zondagse bezoeken aan ‘De Krant’ waar mijn vader als redacteur werkte) ook telex-machines en drukpersen waren vanzelfsprekende aanwezigheden in mijn leven. In mijn activistische jaren had ik zelfs een stencilmachine op mijn kamer.
Toen ik – na een studie Engels – eenmaal ontdekte dat boekwetenschap, boekgeschiedenis en uitgeverijgeschiedenis legitieme onderzoeksterreinen waren, voelde ik me daar onweerstaanbaar door aangetrokken. Toevallig maakte precies op dat moment ook nog eens een geheel nieuwe technologie om tekst te produceren en verspreiden zijn opwachting: de digitale. Die nieuwkomer stelde de boekgeschiedenis in een geheel nieuw daglicht. Het nieuwe perspectief op het verleden dat daarmee ontstond wakkerde mijn fascinatie verder aan.
Aanvankelijk waren het vooral drukken, uitgeven en de boekhandel die mijn belangstelling trokken: de productie en distributie (analoog en digitaal) van boeken dus. Maar gaandeweg werd ik me er steeds meer van bewust dat de nieuwe digitale communicatievormen ook gepaard gingen met gigantische verschuivingen in de consumptie van tekst: lezen dus. Vooral het soort aandachtig en kritisch lezen dat altijd de impliciete norm was geweest werd steeds minder vanzelfsprekend. De snelheid en groei van het digitale tekstverkeer leidde tot meer gefragmenteerde en oppervlakkigere leespraktijken.
Daarmee werd mijn onderzoek steeds meer een cultuurhistorische zoektocht, naar het antwoord op de vraag hoe boeken en lezen onze samenleving hebben gemaakt tot wat die is. Oftewel, in de woorden van Wallace, ‘What the hell is reading?’