In de Universiteitsbibliotheek in Amsterdam ligt het enige bekende handschrift met de Middelnederlandse tekst van de Parabelen van Cyrillus (hs. IV F 31). De collectie dierenverhalen is in het Middelnederlands wel volledig overgeleverd in de vijftiende-eeuwse incunabel, maar het handschrift uit dezelfde eeuw is niet meer compleet. Er missen meerdere bladen door het handschrift heen. De meeste van deze missende stukken zijn volledig, zonder sporen, uit het handschrift verdwenen. Eén blad daarentegen is op een weinig subtiele manier voor de helft afgesneden. In het perkament zitten opvallende verticale inkepingen en het blad dat daarachter hoorde te zitten, is ook niet meer aanwezig. Voor een vak van de master Boekwetenschap heb ik onderzoek gedaan naar dit afgesneden blad. Is er een reden geweest voor het afsnijden van het blad en valt er een dader aan te wijzen?
Voor mijn onderzoek heb ik de missende delen uit het handschrift voorzien van een letter. Het missende deel D vormt het hoofdonderwerp van dit onderzoek. Er is rond 1600 paginering aangebracht toen het handschrift nog compleet was, daaruit valt op te maken welke bladen er missen.
A – Fol. 1 t/m 10
B – Fol. 15 t/m 32
C – Fol. 57
D – Onderste helft fol. 63 + fol. 64
E – Fol. 82
Eerdere eigenaren en gebruikers hebben duidelijk hun sporen achtergelaten in het handschrift. Sommigen met enkel wat kleine notities in de marges, anderen met een langer verhaal. Dat was niet alleen leuk om te zien, maar ook nuttig voor mijn onderzoek. Misschien kon ik aan de hand van deze gebruikerssporen wel de dader vinden. Ik besloot op een rij te zetten welke delen van het handschrift de gebruikers nog in hun bezit moeten hebben gehad om zicht te krijgen op het verdwijnen van deel D.
Een van de mogelijke daders is schrijver en kunstcriticus J.A. Alberdingk Thijm (1820-1889), die zelf ook over het handschrift heeft geschreven. Alberdingk Thijm heeft vooral kleine aantekeningen in de marges achtergelaten, waarschijnlijk voor onderzoek dat hij uitlicht in zijn artikel. Uit dat artikel uit 1861 blijkt dat hij precies dezelfde delen uit het handschrift miste als ik.
Ook een zekere Johannes Jansen heeft zich, door zijn naam op het laatst overgebleven blad te schrijven, kenbaar gemaakt in het handschrift. In dezelfde hand staat ook nog een reeks getallen in een hoekje genoteerd die misschien verwijst naar een datum in 1828. Hierachter zat oorspronkelijk nog een blad. Het is ongebruikelijk om je naam op een willekeurige pagina in een boek te noteren, dus het zou logisch zijn dat Jansen dit laatste blad ook miste.
De volgende verdachte schreef vier kantjes vol over de tekst. Deze persoon, die geen naam onder zijn betoog heeft gezet, was niet erg te spreken over het boek. Anno 1733, den I4en Juny geëyndigt dit Boeksken te leesen, genaamt FABULEN der DIEREN. Maar hebbe niet veel aartigheyd daer in gevonden, schrijft de onbekende lezer op in het handschrift gevoegde velletjes postpapier, waarna hij betoogt dat dieren toch echt geen Aristoteles aan kunnen halen. De band om het handschrift is door Alberdingk Thijm gedateerd rond 1730. De delen van het boek die zonder sporen zijn verwijderd, zouden logischerwijs voor het vervangen van de band zijn verdwenen. Ook noemt de anonieme lezer in zijn betoog het verhaal van de os en het paard het eerste verhaal. Hier gingen nog andere verhalen aan vooraf die wel zijn overgeleverd in de incunabel. Die zijn dus al eerder uit het handschrift verdwenen.
Maar zou deze persoon dan zo kritisch op de tekst kunnen zijn geweest dat hij in alle razernij een half blad eruit sneed? Na gekeken te hebben naar de tekst die op de missende bladen moet hebben gestaan, met gebruik van de teksteditie van C.M. Lelij waarin ze het handschrift met de incunabel vergelijkt, lijkt me dat onwaarschijnlijk. De missende dierenverhalen zijn even braaf als de rest en er is weinig dat aanstootgevend zou kunnen zijn. De strekking van alle fabels is hetzelfde. Het ene dier doet iets fout en het andere dier wijst het eerste dier daar vervolgens op. Het zondige dier stopt in veel gevallen niet met zijn foute gedrag, maar verdwijnt of sterft. Het dier dat zich aan de deugd houdt leidt een gelukkig leven.
Het missende deel D beslaat twee fabels. Een van de twee fabels ontbreekt nu in zijn geheel. Het gaat hier om het verhaal van de bij en de spin. Deze fabel gaat over de eerlijke arbeid van de bij die alsmaar heen en weer vliegt voor honing versus de roofzuchtige begeerte van de spin die wacht tot er eens een vlieg in haar web belandt. De fabel begint op de versozijde van het gehalveerde blad en loopt door op folio 64. Het zou dus kunnen dat dit verhaal voor eigen gebruik, of om door te verkopen, uit het handschrift is gesneden. De eerdergenoemde verticale inkepingen zouden resten kunnen zijn van uit het perkament gesneden strookjes. Tussen deze inkepingen en het deel waar de fabel over de bij en de spin moet zijn begonnen zit nog zo’n centimeter of twee. Precies genoeg voor strookjes om een boekband mee te verstevigen. Deze strookjes zouden later dan deel D uit het handschrift kunnen zijn gesneden.
Wie de dader is en wat de precieze reden kan zijn voor het verdwijnen van deel D, blijft nog een mysterie. Wel ben ik meer te weten gekomen over de levensloop van dit handschrift. Het is heel interessant geweest om te zien dat dit handschrift door de eeuwen heen veel gebruikt is en hoe de verschillende gebruikers ermee omgegaan zijn. Na alle gebruikers op een tijdlijn te hebben gezet samen met de delen van het handschrift die ze in elk geval misten, heb ik wel het verdwijnen van het blad in een periode kunnen plaatsen, namelijk de zeventiende eeuw. Omdat het waarschijnlijk lijkt dat de onopvallend verwijderde bladen uit het handschrift zijn verdwenen vóór de huidige band om het handschrift zat en folio 63 en 64 tegelijkertijd uit het handschrift zijn verwijderd, moet deel D in ieder geval voor 1733 zijn verwijderd. Toen zat immers het, toen ook incomplete, handschrift al in de huidige band. Wat er tussen het aanbrengen van de paginering rond 1600 en 1733 is gebeurd, is mij helaas niet duidelijk geworden. Het ultieme antwoord laat voorlopig dus nog op zich wachten, maar wie weet duikt het missende blad ineens op en kan deze ‘cold case’ weer heropend worden.
Over Janneke
Janneke van Es (1998) is masterstudent Boekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Haar interesses liggen bij gebruikerssporen in middeleeuwse handschriften en de toegankelijkheid en het gebruik van cultureel erfgoed. Op dit moment schrijft zij haar scriptie over het gebruik van gedigitaliseerde handschriftencollecties door de geïnteresseerde leek.
Geraadpleegde literatuur
Alberdink Thijm, J.A. (1864). De Fabelen van den H. Cyrillus in het Nederlandsch. Dietsche Warande, pp. 81-103.
Clemens, R., & Graham, T. (2007). Introduction to Manuscript Studies. New York: Cornell University Press.
De Vreese, W. (sd). Universiteitsbibliotheek Leiden, Bibliotheca Neerlandica Manuscripta 24.
Lelij, C. (1930). De Parabelen van Cyrillus. Amsterdam: H.J. Paris.
Pantsers, K. (2007). De kardinale deugden in de Lage Landen, 1200-1500. Hilversum: Verloren.